Sunday, June 06, 2010

Zullen er in Vlaanderen 2020 nog kunstenaars zijn?

Het NICC en VOBK, respectievelijk belangenbehartiger van de beeldende kunstenaars en de organisaties beeldende kunst, nodigen ons, kunstenaars, uit om naar het Cultuurforum 2020 van minister Joke Schauvliege in de Gentse Vooruit te komen op 7 Juni 2010. Tijdens dit evenement zullen deze organisaties hun visie op het cultuurbeleid van minister Schauvliege uit de doeken doen.

In een identiek standpunt op de websites[1] van beide organisaties uiten ze voornamelijk hun bezorgdheid over het recent door de minister ‘bevroren’ gedeelte van de subsidies voor projecten en rechtstreekse subsidies aan kunstenaars in 2010.

Op de website[2] van het Cultuurforum 2020 is evenwel al een uitvoeriger reactie van VOBK binnengelopen. Als ‘Stakeholder in een Omgeving voor Actuele Kunst’, en als kunstenaar heb ik daar enkele opmerkingen bij:

In een eerste punt vragen de organisaties om een grondige evaluatie van het Kunstendecreet. Vreemd, want een evaluatie van dit decreet is er reeds geweest. En zelfs meer: de organisaties hebben toen kosten, moeite noch beïnvloedingssferen gespaard om ervoor te zorgen dat netelige aspecten over de vergoeding van kunstenaars (werknemers zoals voorzien in de wet op het kunstenaarsstatuut of zelfstandigen voor diegenen die daar voor kiezen) weggemoffeld werden.

Vervolgens wordt in punt twee de oude koe der professionalisering nog maar eens uit de gracht gehaald. Organisaties “dienen elk op hun niveau voldoende middelen ter beschikking te hebben om hun veldpositie op een professionele manier te kunnen invullen” heet het dan. Het zou qua professionalisering al een hele stap vooruit zijn indien organisaties met hun intussen al royaal aangegroeide middelen ook kunstenaars professioneel zouden behandelen voor de werkzaamheden die zij in de organisaties presteren en de diensten die zij aan de organisaties leveren. Daar waar organisaties zich met subsidies kunnen professionaliseren valt de individuele kunstenaar ontegensprekelijk enkel en alleen terug op een zelf verworven loon of vergoeding voor geleverde prestaties om zich te professionaliseren. Onderzoek heeft zelfs uitgewezen dat 90% van de kunstenaars een andere (dikwijls niet-artistieke) job heeft om de eigen artistieke praktijk te financieren.

In punt vier bepleiten de organisaties meer middelen voor infrastructuur. Daar waar organisaties uitblinken in het financieren van de bouwindustrie door megalomane renovatie- en bouwprojecten vallen kunstenaars ook hier alweer terug op eigen middelen om een infrastructuur uit te bouwen. Vandaag de dag kan men zich nog moeilijk een medewerker van een culturele organisatie voorstellen zonder persoonlijke computer met internettoegang en software, telefoon, fax, gsm in een kantoor met vaak royale lichtinval en mooi uitzicht. De kunstenaar valt daarentegen meestal terug op behulpzame vrienden of familie en ritjes naar Brico-centers en containerparken om op een zolderkamer, garage of hok in de tuin een atelier in te richten. Over toegankelijkheid, verwarming, isolatie en verantwoorde stockagemogelijkheden waar de organisaties mee schermen hebben we het dan nog niet eens.

Punt vijf behelst de internationale uitdieping. Het klopt dat internationale reisjes van curatoren, organisatoren, publiekswerkers en coördinatoren behoorlijke gaten slagen in de subsidiebudgetten van de organisaties. Anders dan bij kunstenaars, die enkel hun rechtmatig verworven loon of vergoeding voor artistieke prestaties kunnen aanspreken om eens een stap over de grens te zetten. Oh ja, er zijn inderdaad ‘punctuele tussenkomsten in reis- en verblijfkosten’ waar individuele kunstenaars aanspraak kunnen op maken. Buiten het feit dat die wegens besparingen voor de rest van 2010 ‘bevroren’ zijn komt dit er in de praktijk op neer dat een kunstenaar -uitzonderlijk- slechts de helft tot twee derden van de reiskosten kan terugkrijgen en dat verblijfkosten de facto altijd voor eigen rekening zijn.

In puntje zes raken de organisaties het aspect lastenverlaging aan. Buiten het feit dat er voor individuele kunstenaars geen enkele vorm van fiscale tegemoetkoming bestaat merk ik graag fijntjes op dat dankzij de wet op het kunstenaarsstatuut organisaties als werkgever kunnen genieten van de zowat grootste lastenvermindering van werkgeversbijdragen die er bestaat, als zij kunstenaars in dienst nemen. Vreemd genoeg blijven de organisaties – voornamelijk in de beeldende kunst – daar steevast blind voor.
Verder wordt er gepleit voor erkenning van ‘promotiegalerijen’. Of die al dan niet door de overheid gesteund dienen te worden laat men in het midden, feit is dat het algemeen geldende commissieloon van 50% op de verkoop van kunstwerken zal gehandhaafd worden en dat de kunstenaar financieel weinig of geen baat zal hebben bij een erkenning van zijn galerij door de overheid.
Wat betreft de renteloze lening is het vreemd dat deze alweer in de eerste plaats voorbestemd is voor de koper, maar niet voor de kunstenaar. Nochtans wordt de kunstenaar impliciet en voortdurend geconfronteerd met grote investeringen voor zowel het realiseren van kunstwerken en/of projecten, maar evenzeer voor het inrichten van een atelier, de aankoop van gereedschappen, naslagwerken, computers of materialen.

De participatie van het publiek komt volgens punt negen in de verdrukking. Waarom wordt evenwel niet duidelijk gemaakt. In de aangehaalde ‘audiovisuele tijdsgeest’ is het wel betreurenswaardig dat gesubsidieerde instellingen gaande van de VRT over de musea tot kleinere organisaties weinig of geen zendtijd, webspace of bandbreedte ter beschikking stellen van kunstenaars om hun kunstwerken bij het publiek kenbaar te maken. Een kleine moeite, een groot gebaar….
Over die participatie nog een randgedachte. In Antwerpen bv, kiest men ervoor om grote beeldende kunst organisaties aan de rand van de stad of in ‘moeilijke’ buurten onder te brengen, met als gevolg dat de participatie van een potentieel breder publiek vrijwel nihil is. Dit terwijl het op ongeveer elk moment van de dag in de chocolaterie en brasserie in een voormalig (top)centrum van hedendaagse kunst, pal in het centrum van de stad, voor datzelfde potentieel publiek aanschuiven is.

Punt tien heeft als onderwerp een ‘gedegen kunstenaarsbeleid’. Volgens het VOBK is rechtstreekse ondersteuning vanuit de overheid daarvoor het speerpunt. Uiteraard, want op die manier kost het de organisaties geen (subsidie)geld. Daarop volgt “ondersteuning vanuit (gesubsidieerde) organisaties”. Jammer genoeg beperkt die “ondersteuning” zich in de meeste gevallen tot het ophalen, tentoonstellen en terugbrengen van de kunstwerken of uitzonderlijk al eens ‘productiekosten’, lees: terugbetalen van verbruikte materialen. Van enige verdere omkadering, technisch, kritisch, kunsthistorisch, of reflectie, opvolging, continuïteit is zelden sprake.
Een eenvoudige ondersteunende maatregel tenslotte die organisaties vrijwel onmiddellijk kunnen toepassen is de kunstenaar voor tentoonstellingen, performances, optredens, voordrachten of andere artistieke prestaties correct verlonen, en wel volgens een vergelijkbaar barema als de andere werknemers van de organisatie. Daarbij dient men uiteraard in oogmerk te nemen dat het binnen een organisatie vanzelfsprekend vindt dat niet enkel het moment van de persconferentie van de communicatieverantwoordelijke vergoed wordt, maar ook de research en het voorbereidend werk ervoor. Zo ook dus voor de research en het voorbereidend werk van de kunstenaar in het kader van zijn werk voor een organisatie.


Het komt er dus op neer dat in de voor het Cultuurforum 2020 ingeleverde VOBK bijdrage de organisaties zoals altijd vooral zichzelf beschermen en de kunstenaar - nochtans hun hoofdzakelijke toeleverancier en bestaansreden - in de kou blijft staan.

Mijn voorstel, als ‘Stakeholder in een Omgeving voor Actuele Kunst’, is daarom dat de organisaties die zich achter de VOBK standpunten scharen beginnen met enkele van hun kerntaken daadwerkelijk uit te voeren. Aangezien de oproep tot deelname aan het Cultuurforum er voornamelijk komt door de ‘bevriezing’ van de subsidiemiddelen voor de individuele kunstenaar, en er zonder de individuele kunstenaar uiteraard geen sprake kan zijn van kunstorganisaties ligt de kern van het probleem, maar ook van de oplossing, grotendeels bij de organisaties.

De subsidies van de culturele sector krimpen in 2010 met zowat 5%, waarbij voornamelijk de individuele kunstenaars het slachtoffer zijn aangezien de organisaties dankzij het schermen met de werkgelegenheid (van hun administratieve en technische medewerkers) relatief gevrijwaard blijven. Diezelfde organisaties buiten al jaren (ondanks een kunstendecreet dat het nochtans lichtjes anders bepaalt) kunstenaars uit door ze zelden of niet te vergoeden voor de geleverde prestaties. En als er al een vergoeding voorzien is, dan nog staat die meestal in schril contrast met de vergoeding (het vaste loon) van de andere medewerkers van de organisatie.
Daarnaast hebben de organisaties in de beeldende kunst hun subsidiëring in de voorbije jaren zien verdubbelen, met andere woorden toenemen met 100%. De rechtstreekse steun aan kunstenaars onder de vorm van werk- en projectbeurzen stagneert al zowat 10 jaren en valt dus voor 2010 grotendeels weg. Dat is geen inkrimping van 5% maar van 100%.

Daarom zullen vanaf maandag 7 Juni 2010 de Organisaties Beeldende Kunst:

- Al hun personeel voor 5% op jaarbasis (0,6 maanden of 2,6 weken of 98,8 uur) technisch werkloos verklaren.
- De tentoonstellingsruimtes, maar ook kantoren, technische ruimtes, werkplaatsen, refters en dergelijke worden 5% op jaarbasis gesloten. Daarbij worden uiteraard alle verwarmings- en verlichtingstoestellen, computers, faxen, monitoren, beamers en dergelijke uitgeschakeld.
- In die 5% periode worden de kantoren en werkplaatsen ter beschikking gesteld van individuele kunstenaars. De niet gebruikte computers, faxen, monitoren, beamers en dergelijke worden eveneens ter beschikking gesteld van kunstenaars. (Uiteraard niet in het kader van door de organisatie georganiseerde projecten aangezien men in zulk geval zou kunnen spreken van een verdoken loon.)
- De aldus bespaarde 5% van het subsidiebedrag van de organisaties wordt exclusief besteed aan rechtstreekse ondersteuning van individuele kunstenaars door middel van ambulante werk- en projectbeurzen.
- De organisaties verbinden zich voortaan tot een correcte verloning of vergoeding van kunstenaars voor het leveren van artistieke prestaties of diensten voor de periode dat er met de desbetreffende organisaties samengewerkt wordt.

Men is deel van de oplossing of men is deel van het probleem, een ruimte daartussen is er niet.


Danny Devos

Kunstenaar

Stakeholder in een Omgeving voor Actuele Kunst